Olijfpersen en oude cisternen: Saint George Monastery en Aptera

Ochtendrust bij het Saint George Monastery

We rijden vroeg in de voormiddag richting het Saint George Monastery. De zon staat nog laag, maar warmt de stenen al merkbaar op. De weg slingert licht omhoog. Onze bestemming ligt nog een stukje verderop, maar we nemen de tijd. Vandaag is er ruimte voor ouderdom, voor wat blijft. We komen aan op een parking waar niet veel staat. Enkel een paar katten die lui op het asfalt liggen. Alsof zij de poortwachters zijn.
Op het terrein van het klooster hangt een gewijde rust. We lopen samen tussen ruïnes waar bogen nog overeind staan. Een paar eeuwen trots in steen. Alsof ze weigeren om te vallen. Tussen de halfvergane muren, onder het open dak, liggen de oude molens waarmee ooit olijven geperst werden. Grote ronde stenen met de sporen van cirkelende arbeid. Het kost ons maar een paar euro om binnen te komen. Maar het voelt alsof we ergens binnenglippen waar de tijd geen vat op had.
De katten volgen ons op afstand. Ze lijken hier thuis. Alsof ze de verhalen bewaren die in de muren zijn achtergebleven. Ze volgen ons. Of negeren ons—dat is moeilijk te zeggen.
Op de parking liggen katten in de zon, als stille wachters. Alles ademt rust. We lopen tussen ruïnes waar bogen nog overeind staan – eeuwenoud en trots, alsof ze weigeren om te vallen. Onder een open dak liggen oude molenstenen: cirkelend, zwaar, zwijgend werk van lang geleden. Het kost ons maar een paar euro om binnen te komen, maar het voelt alsof we ergens binnenglippen waar de tijd geen vat op had..
De katten volgen ons op afstand. Ze lijken hier thuis, alsof ze de verhalen bewaren die in de muren zijn achtergebleven. Ze volgen ons, of negeren on,dat is moeilijk te zeggen. Misschien dragen zij de verhalen die uit de muren zijn gewist.
Aptera: een stad boven de baai

Na een korte rit door het binnenland van Kreta komen we aan bij Aptera. Het uitzicht over de Souda-baai is imposant. Alsof de zee hier zelf halt houdt om te luisteren. De lucht is helder blauw, 22 graden. En alles om ons heen straalt kalme zekerheid uit.
We parkeren langs de weg, voor de oude inkompoort. We stappen uit en kijken neer op de baai van Souda. De Witte Bergen in de verte lijken te zweven. Wazig en reusachtig tegelijk. Aptera ligt hoog. En dat voel je. Alsof de plaats zichzelf heeft uitgekozen. Rechts van ons rusten de fundamenten van mausolea en oude zuilen. Als stenen wachters. Niet dreigend. Maar zwijgend aanwezig. Hier lagen zij die met eer werden begraven – niet achteraan, maar bij de ingang. Alsof ze mee wilden blijven kijken wie de stad betrad. Alsof ze voelden dat hier iets bleef.
We beginnen te wandelen, over een eeuwenoude geplaveide weg. Recht tussen de funderingen van het poortgebouw, die alleen in ons hoofd omhoog rijst. Enkel de grote funderingen van de torens staan er nog. Geen cement. Geen ijzeren verbindingen—alleen steen en zwaartekracht. De stadsmuur alleen al is kilometers lang. Hoeveel handen hebben hier gebouwd?

Tussen ruïnes en en badhuizen

Aptera spreidt zich uit voor ons. Gedeeltelijk zichtbaar. Gedeeltelijk opgeslokt door gras, zand en tijd. Geen rechte lijnen. Geen reconstructie. Alleen overblijfselen, in lagen: Romeins, Byzantijns, Ottomaans. Een ruïne van ruïnes. En toch leeft het.
Links opent zich een diepe, L-vormige waterput. Gebouwd door de Romeinen om leven vast te houden. Water, verzameld in stilte, veilig onder de aarde. Het is niet moeilijk om je voor te stellen hoe het hier klonk toen het nog vol stond. Een druppel. Een echo. Een emmer die schommelt aan een touw.
Rechts ligt een kleine tempel. Twee kamers. Eenvoudig van vorm. Maar geladen met betekenis. Mogelijk gewijd aan Artemis. Niemand weet het zeker. In latere eeuwen werd deze plek een byzantijns graf. De stenen zijn hergebruikt. Gewijd én vergeten. Heiligheid verschuift.
Tegen het fort aan, gebouwd door de Ottomanen, voert een nauwelijks zichtbare trap omlaag. Verborgen onder gras en stilte. We volgen het pad. En toen, plots, opent de aarde zich. Daar liggen ze: de ondergrondse Romeinse cisternen. Drie enorme kamers. Als een basiliek voor water. Muren met een ritme. Een echo. Een gewicht. Je hoort je eigen adem hier anders.
We dwalen tussen badhuizen. Zichtbaar en half-ingestort. Overal zie je dubbele doorgangen met sluisdeuren. Slimme constructies om de stoom binnen te houden. Hier werd het lichaam gereinigd. En misschien ook de ziel. Stoom, zweet, verhalen.





De Romeinse villa en het kleine theater
We keren terug naar het Ottomaanse fort. En trekken verder, de heuvels in. Nog steeds volgen we sporen van leven. Fragmenten van een weg. Gebroken zuilen. Een muur die niet toegeeft. Verderop vinden we de fundamenten van een Romeinse villa. Alleen de fundamenten blijven, maar het patroon is herkenbaar. Een binnenplaats, omringd door zuilen: een peristyle, leerden we ooit. De vloer is weg, maar het ritme van de zuilen is er nog. Er staat geen bordje bij. Maar je vóelt wat hier geweest is: gesprekken, schaduw, koelte.
We stappen verder. De weg daalt licht af, oostwaarts. En voert ons naar een dieper gelegen kom tussen de heuvels. Daar ligt het theater. Klein, misschien. Maar perfect in vorm. – een odeion, bedoeld voor muziek en voordracht. Geen touwen, geen toeristen. Enkel steen en wind. We gaan zitten. Jij wijst naar een gebroken blok in het orkest.
“Zou dit de plek geweest zijn waar de Sirenen zongen?”
En ik weet meteen wat je bedoelt. De mythe glijdt binnen: hoe de Sirenen hier hun vleugels verloren, nadat ze het aflegden tegen de Muzen. Hoe ze zich in zee stortten, van schaamte. Aptera – Ἄπτερα – zonder vleugels.
En toch lijkt hier niets gevallen. Alles stijgt. Zelfs de stilte.



Dag drie van de Kreta-reis, volg ons mee, twee weken lang doorheen heel Kreta